Artikelen
De val van het carnisme: van roodkleurig naar rooskleurig
Vleesvervangers, plantaardige yoghurt, tofu, kaas van kikkererwten… het veganistische schap wint terrein in de supermarkt, de vleesloze kookboeken veroveren de boekhandels en schilderachtige #veganfoodporn kleurt ieders Instafeed. Hoopvol? Als het aan ‘antropoloog van de toekomst’ Roanne van Voorstligt, wel. In Ooit aten we dieren uit 2019 beschrijft ze een volledig veganistische samenleving als haalbaar onderdeel van het antwoord op de klimaatcrisis. Aan de basis van dit toekomstbeeld ligt de ‘Eiwitrevolutie’, als een alternatieve Verlichtingsperiode. De carnivoor is een uitstervend ras; plantaardige voeding is onze redding. Hoe realistisch is deze verwachting?
Door Jorim Spiekhout
Van Voorst presenteert de hedendaagse klimaatproblematiek als een gevolg van ideologische voorkeuren. De maatschappelijke norm van vandaag is gericht op uitbuiting van de natuur ten behoeve van de mens – met catastrofale gevolgen voor de staat van de aarde. Toch benadrukt ze dat Ooit aten we dieren niet zal gaan over het einde van de wereld, maar over ‘een nieuw begin van de wereld’. Want, stelt de wetenschapper in de inleiding, “in een wereld waarin we niet langer dierlijke producten gebruiken, zal het ons lukken om klimaatveranderingen grotendeels tegen te gaan” (p. 26). En die nieuwe wereld ligt binnen handbereik, want het veganisme is bezig met een overtuigende opmars. Weldra, zo luidt het optimistische betoog van Van Voorst, zal juist die ideologie de dominante zijn.
Historische parallellen
Wat deze toekomstschets hoopvol maakt, is de treffende terugblik op eerdere grotere veranderingen in het gedrag van de mens: “Pas achteraf (…) begonnen mensen hun vroegere gedrag met andere ogen te bekijken en ontstond er een nieuw verhaal over wat juist was, en redelijk”. Dit geldt volgens Van Voorst onder meer voor horigenarbeid, heksenverbranding en slavernij. Ook met het feminisme ziet ze overeenkomsten. Aletta Jacobswerd voor gek verklaard; nu heeft ze een standbeeld en zijn vrouwelijke studenten nergens in Nederland een uitzondering.
Voor zo’n maatschappelijke verandering is maar één pionier nodig, betoogt Van Voorst. Het argument ‘als de rest niet meewerkt, wat maakt mijn actie dan uit’, is gebruikt bij elke eerdergenoemde emancipatiebeweging – en toch hadden die succes. Neem ‘abolitionisten’: de term bestaat niet meer omdat het abolitionisme de wettelijke standaard is geworden. In het scenario van Van Voorst gebeurt hetzelfde met het woord ‘veganisme’ en wordt het tegenovergestelde, het ‘carnisme’, een achterhaalde en zelfs strafbare uitzondering op de norm.
Fictieve anekdotes
“Jij, ik en vele generaties voor ons hingen lange tijd een ideologie aan die later bekend zou worden als het carnisme. Binnen het geloofssysteem van het carnisme werden kinderen al van jongs af aan geconditioneerd om vlees te eten en dierenmelk te drinken” (p. 51). Zo begint het hoofdstuk dat het carnisme introduceert als een extreem gewelddadige ideologie die met de kennis van de 21e-eeuwse mens onhoudbaar zal blijken. Slechts enkele generaties later dan de onze, zal het gedachtegoed compleet anders zijn. Van Voorst schetst een levendig toekomst-narratief waarin een jongetje zijn grootvader veracht om diens onethische verleden als ‘diereneter’. Tevergeefs legt de oude man aan zijn kleinzoon uit dat het destijds maatschappelijk geaccepteerd was. Maar zijn argument ‘iedereen deed het’, lijkt voor de jongen het genieten van koeienvlees en melk bestemd voor kalfjes niet te legitimeren. Het foute culinaire verleden van opa heeft gezorgd voor een scheuring binnen de familie, zoals dat in de 20e eeuw gebeurde in de gezinnen van ex-NSB’ers. Deze associatie met de Tweede Wereldoorlog wordt benadrukt door de titel van het hoofdstuk: “We hebben het niet geweten”. In een later hoofdstuk wordt een schoolexcursie naar een voormalige varkensslachterij beschreven, inclusief gedetailleerde uitleg over de gevangenschap, het systematisch mutileren en het slachtproces van de dieren. Na afloop krijgen de kinderen psychologische nazorg verleend.
Hoewel het afwisselende gebruik van het fictiegenre als storend kan worden ervaren, lijkt de stijlbreuk een duidelijk doel te dienen. Naast een welkom ‘intermezzo’, zoals Van Voorst de fictieve onderbrekingen noemt, van de vrij langdradige informatieve passages zijn de anekdotes een effectief middel om het toekomstperspectief van Van Voorst invoelbaar te maken. In het artikel “The Rise of the Climate Novel” in het boek Climate and Literature beschrijven Goodbudy en Johns-Putra deze vermeende functie van fictieve literatuur in het licht van de klimaatcrisisals volgt: “[Fictie] kan een unieke bijdrage leveren aan het voorstellingsvermogen door de levendigheid, directheid en aanspraak op zowel de emotie als het intellect van de lezer” (p. 245).
De fictieve passages van Ooit aten we dieren beschrijven herkenbare, bijna alledaagse situaties. Een lezer zal zich naar verwachting makkelijker kunnen identificeren met een familiesituatie of een museumbezoek dan met de directe slachtoffers van de veeteelt. Van Voorst schept harde consequenties voor onze latere relaties en reputatie, wanneer we niet meewerken aan de – volgens Van Voorst onvermijdelijke – omslag naar een veganistische samenleving. Als het dierenleed an sich je niet overtuigt, dan misschien wel het vooruitzicht op een maatschappelijke positie als gehate verschoppeling.
De ondubbelzinnige verwijzing naar de Twee Wereldoorlog is even moedig als riskant. Door hedendaagse vleesconsumenten te profileren als de collaborateursvan de toekomst ontstaat er plots een schuldvraag, die voor een contraproductief effect kan zorgen. De parallel met de ‘verse’ gruwelijkheden is pijnlijk en zal veel lezers tegen het zere been schoppen. Toch is de keuze naar mijn idee juist om die reden ook lovenswaardig. Van Voorst zegt in een podcast van De Correspondentde controverse rond de verwijzing te begrijpen, om daaraan toe te voegen dat het ‘geen wedstrijdje lijden’ is tussen mens en dier. “Het gaat erom dat we op een bepaalde manier nadenken over wat we deden” (00:30:02). Daarbij geeft ze aan dat inmiddels de eerste rechtszakenaangespannen worden van jonge mensen tegen oudere generaties, omwille van diens bewuste schadelijke omgang met het leefgebied van hun kinderen. De schuldvraag wordt dus al beantwoord.
Aan de hand van de fictieve verhalen stelt Van Voorst ons voor een keuze. We kunnen onze schuld erkennen en ons daarmee verheffen uit het slachtofferschap van de heersende ideologie. We kunnen ervoor kiezen om mee te doen met de emancipatie van het veganisme die, volgens haar, al in gang gezet is. Kortom, we kunnen ervoor kiezen om aan de goede kant van de geschiedenis te staan.
Onderzoek en ontkrachten van mythen
Een keuze die eigenlijk geen keuze meer is. Want naast de genoemde anekdotes staat Ooit aten we dieren vol met verbluffende cijfers en wetenschappelijk wapengekletter. “Elke week doden we meer dieren dan er mensen zijn gestorven in alle oorlogen uit de menselijke geschiedenis” (p. 20), is zo’n duizelingwekkend zinnetje dat, met vele andere, terloops de revue passeert. Hoewel de vernietiging van natuurlijke leefomgeving in het boek niet het hoofdonderwerp is, kunnen we niet om de desastreuze ecologische impact van de veehouderij heen. Regenwoud verdwijntvoor landbouwgrond om veevoer te produceren, wilde roofdieren worden uitgemoordom het vee (lees: het inkomen van de boer) te beschermen, in de overvolle stallen ontstaan nieuwe dodelijke ziektes,veeteelt is een van de meest vervuilende sectorenvoor zowel lucht als oceaan… en ga zo maar door.
En dat terwijl de wereld prima zonder dierlijke producten kan. Van Voorst onderschrijft haar veganistische toekomstvisie als realistisch door naast academische onderbouwing haar persoonlijke ervaringen als volhardend veganist uiteen te zetten. Een levensstijl die haar, op wat incidentele B12-suppletie na, wonderbaarlijk weinig moeite kost: “(…) ik voel me fit, sterk en gezond” (p. 147). De gedachte dat mensen vlees en zuivel nodig hebben, blijkt een hardnekkige mythe, die het boek aan de hand van een historiografische analyse een kopje kleiner maakt. Melk is allesbehalve ‘goed voor elk’ en veganisten zijn allang geen bleke hippies op sandalen meer. Topsporters, beroemdheden, medestudenten; de veganist is een rolmodel geworden.
Rooskleurig of roodkleurig
Dus nog even, en we zijn gered? Verlost door het veganisme? Ooit aten we dieren biedt een veelbelovend toekomstperspectief, maar benadrukt tegelijkertijd dat hier nog veel voor moet gebeuren. En dat de val van het carnisme op zichzelf de klimaatcrisis oplost, lijkt me een illusie omdat onze culinaire consumptie niet de enige oorzaakvan planeetvervuiling is. Wel verandert de teloorgang van de carnistische norm onze verstandhouding met het dierenrijk en de natuur. Wellicht helpt dat een ecologische ideologie te vormen, die zich niet richt op exploitatie en groei ten koste van de planeet, maar in plaats daarvan onszelf slechts als nederig, onbeduidend onderdeel van het ecosysteem definieert. Pas dan is de toekomst rooskleurig.
Dus, is de veganistische opmars echt onstuitbaar? Of Ooit aten we dieren de zelfverklaarde Eiwitrevolutie in de praktijk zal brengen, zullen de komende jaren uitwijzen. De voorspelling van Van Voorst is ambitieus en misschien zelfs utopisch,maar het is ook een manifest van hoop. De verlossing staat op schrift; is dat niet waar ideologieën ontstaan en worden overgenomen?
Gebruikte bronnen
Rianne van Voorst: Ooit aten we dieren. 2019. Uitgeverij Podium; 256 pagina’s, €20,50.
… Meer over onze omgang met dieren lees je in ‘Otje als start van de discussie over relatie mens-dier’